Digitale Fotografie 1 - Basistechnieken

Scherpstellen Licht dat door een niet-blinkend voorwerp weerkaatst wordt, gaat alle richtingen uit. De verschillende lichtstralen worden door de lens gebogen en komen op een bepaald punt weer samen. We krijgen dus een scherp (omgekeerd) beeld van het voorwerp te zien indien het vlak waarop het beeld moet gevormd worden (netvlies, film of sensor) zich precies ter hoogte van dit punt bevindt. Staat het beeldvlak verder of dichter, dan wordt het voorwerp onscherp afgebeeld. Dit betekent dat bij een enkelvoudige lens de afstand van het onderwerp tot de lens bepalend is voor de juiste positie van het beeldvlak. Omdat bij een fototoestel de positie van het beeldvlak, bijvoorbeeld de sensor bij een digitale camera, ook vastligt, is de conclusie: met een enkelvoudige lens kan men voorwerpen scherp vastleggen als ze zich op één bepaalde afstand van de lens bevinden. Bevinden ze zich dichter of verder van die afstand, dan worden ze onvermijdelijk onscherp vastgelegd. Goedkope camera’s die op basis van een enkelvoudige lens werken, kunnen slechts op één bepaalde afstand perfect scherpstellen. Met een enkelvoudige lens kan je maar scherpstellen op één bepaalde afstand. Een voorwerp dat dicht bij de lens staat, een roos bijvoorbeeld, weerkaatst het licht in verschillende richtingen. De lichtstralen worden door de lens gebogen en komen op een bepaalde plaats weer samen. Om de roos scherp te registreren moet het beeldvlak samenvallen met die plaats. In de figuur merk je ook dat enkel de lichtstralen die parallel met de optische as invallen (in stippellijn weergegeven), het brandpunt van de lens passeren. Het beeld wordt niet gevormd op de plaats van het brandpunt, maar er achter. Hoe verder de afstand van het onderwerp tot de lens, hoe dichter bij het brandpunt het scherp afgebeeld zal worden. SCHERPSTELLEN MET EEN ENKELVOUDIGE LENS beeldvlak optische as brandpunt 13 THEMA 1 : Licht, kleur en scherpte

RkJQdWJsaXNoZXIy MzE2MzE=